70/Al-Ma'arij-11: Zij kijken naar elkaar. De misdadiger zal wensen dat hij zich van de bestraffing van die Dag kan vrijkopen met zijn kinderen.
70/Al-Ma'arij-30: Behalve bij hun vrouwen en de slaven waarover zij beschikken, er wordt hen dan niets verweten.
70/Al-Ma'arij-31: Wie dan daarnaast nog iets zoekt: zij zijn degenen die de overtreders zijn.
70/Al-Ma'arij-32: En degenen die over het hun toevertrouwde (Amânah) en hun beloften waken.
70/Al-Ma'arij-35: Zij zijn degenen die in de Tuinen (het Paradijs) geëerd zullen worden.
70/Al-Ma'arij-36: Wat is er met degenen die niet geloven, dat zij zich naar jou haasten?
70/Al-Ma'arij-38: Wenst een ieder van hen dat hij de Tuin der gelukzaligheid (het Paradijs) binnengevoerd wordt?