30/Ar-Rum-6: Als een belofte van Allah. Allah breekt Zijn belofte niet, maar de meeste mensen weten het niet.
30/Ar-Rum-7: Zij kennen het uiterlijke van het wereldse leven, terwijl zij met betrekking tot het Hiernamaals onachtzamen zijn.
30/Ar-Rum-8: En denken zij niet na over zichzelf? Allah heet de hemelen en de aarde en wat daartussen is, niet geschapen dan in Waarheid en voor een vastgestelde termijn. En voorwaar, de meeste mensen geloven zeker niet in de ontmoeting met hun Heer.
30/Ar-Rum-9: En reizen zij (ongelovigen) niet op de aarde, zodat zij zien hoe het einde was van degenen vóór hen? Zij waren sterker in kracht dan zij. En zij bewerkten de aarde en zij bebouwden haar meer dan zij (de ongelovigen) haar bebouwden. En hun Boodschappers waren tot hen gekomen met de duidelijke bewijzen. Het was Allah niet die hun onrecht aandeed, maar zij deden zichzelf onrecht aan.
30/Ar-Rum-10: Daarna was de ergste bestraffing het einde van degenen die slechte werken verrichtten, omdat zij de Verzen van Allah loochenden en zij er de spot mee plachten te drijven.
30/Ar-Rum-11: Allah schept de schepping, daarop wekt Hij haar op en tenslotte worden jullie tot Hem terruggekeerd.
30/Ar-Rum-12: En op de Dag waarop het Uur valt wanhopen de zondaren.
30/Ar-Rum-13: Er is voor hen onder hun afgoden geen voorspreker en zij zullen hun afgoden ontkennen.
30/Ar-Rum-14: Op de Dag waarop het Uur valt, op die Dag zullen zij gegroepeerd worden.
30/Ar-Rum-15: Wat degenen die geloven en goede daden verrichten betreft: zij zullen in een hof worden verblijd.