27/An-Naml-14: En zij ontkenden ze, hoewel zij zelf ervan overtuigd waren, uit onrechtvaardigheid en hoogmoed. Zie dan hoe het einde van de verderfzaaiers was!
27/An-Naml-15: En voorzeker, Wij gaven kennis aan Dâwôed en Soelaimân, en beiden zeiden zij: "Alle lof zij Allah, Degene Die ons heeft bevoorrecht boven velen van Zijn gelovige dienaren."
27/An-Naml-16: En Soelaimân volgde Dâwôed op. En hij zei: "O mensen, aan ons is de taal van de vogels onderwezen, en ons is alles gegeven. Voorwaar, dit is zeker de duidelijke gunst."
27/An-Naml-17: En voor Soelaimân werden zijn troepen verzameld: de Djinn's en de mensen en de vogels, en zij werden in rijen opgesteld.
27/An-Naml-18: Totdat zij langs de vallei van de mieren kwamen, en een mier zei: "O jullie mieren, gaat jullie woningen binnen, anders zullen Soelaimân en zijn troepen jullie vertrappen, zonder dat zij het beseffen!"
27/An-Naml-19: Toen glimlachte hij (Soelaimân) om haar woorden, en zei: "Mijn Heer, maak mij dankbaar voor Uw gunst die U mij en mijn ouders schonk, en doe mij goede daden verrichten, waar U Uw welgevallen op doet rusten. En laat mij, door Uw Barmhartigheid, behoren tot Uw rechtschapen dienaren."'
27/An-Naml-20: En hij inspecteerde de vogels, toen zei hij: "Hoe komt het dat ik de hop niet zie? Of behoort hij tot de afwezigen?
27/An-Naml-21: Ik zal hem zeker een strenge bestraffing opleggen of ik zal hem zeker slachten, of hij zal bij mij moeten komen met een duidelijke reden."
27/An-Naml-22: Daarop bleef hij niet lang afwezig, en hij zei: "Ik weet iets waarvan jij nog niet weet. En ik breng jou uit Saba' overtuigende berichten.