26/Ash-Shu'ara-61: En toen de twee groepen elkaar zagen, zeiden de metgezellen van Môesa: "Voorwaar, wij worden zeker bereikt!"
26/Ash-Shu'ara-62: Hij (Môesa) zei: "Zeker niet voorwaar, mijn Heer is met mij, Hij zal mij lieden."
26/Ash-Shu'ara-63: Toen openbaarden Wij aan Môesa: "Sla de zee met jouw staf." Toen spleet de zee en elk gedeelte was als een geweldige berg.
26/Ash-Shu'ara-67: Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
26/Ash-Shu'ara-68: En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
26/Ash-Shu'ara-70: (Gedenk) toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: "Wat aanbidden jullie?"
26/Ash-Shu'ara-71: Zij zeiden: "Wij aanbidden afgoden en wij zullen hen blijven aanbidden."
26/Ash-Shu'ara-75: Hij (Ibrâhîm) zei: "Hebben jullie dain gezien wat jullie plegen te aanbidden?
26/Ash-Shu'ara-77: Voorwaar, zij zijn een vijand voor mij, (ik aanbid niemand) behalve de Heer der Werelden.
26/Ash-Shu'ara-82: En Degene van Wie ik hevig verlang dat Hij mijn zonden zal vergeven op de Dag des Oordeels.