11/Hud-20: Zij zijn degenen die niet in staat zijm (om de bestraffing) in deze wereld te ontvluchten. En er zijn voor hen geen beschermers, en de bestraffing wordt voor hen vermeerderd. Zij waren niet in staat om te horen en zij waren niet in staat om te zien.
11/Hud-21: Zij zijn degenen die zichzelf verlies hebben toegebracht, en wat zij plachten te verzinnen is van heil weggegaan.
11/Hud-22: Het is zeker zo dat ziij in het Hiernamaals de verliezers zijn.
11/Hud-23: Voorwaar, degenen die geloven en goede werken verrichten, en die zich verootmoodigen bij hun Heer: zij zijn degenen die de bewoners van het Paradijs zijn, zij zijn daarin eeuwig levenden.
11/Hud-24: De gelijkenis tussen de twee groepen is als die tussen de blinden en de doven (van hart) en de zienden en de horenden: zijn zij gelijk? Trekken jullie er dan geen lering uit?
11/Hud-25: En voorzeker, Wij zonden Nôeh tot zijn volk. (Hij zei:) "Voorwaar, ik hen voor jullie een duidelijke waarschuwer.
11/Hud-26: Opdat jullie slechts Allah aanbidden. Voorwaar, ik vrees voor jullie de bestraffing op een pijnlijke Dag."
11/Hud-27: En de vooraanstaanden van zijn volk, die ongelovig waren, zeiden: "Wij zien dat jij slechts een mens zoals wij bent. En wij zien dat niemand jou volgt, behalve degenen die de laagsten zijn onder ons, die simpel zijn. En wij zien dat jullie geen voordeel boven ons hebben. Wij zijn er zelfs van overtuigd dat jullie leugenaars zijn."
11/Hud-28: Hij zei: "O mijn volk, wat denken jullie? Als ik steun op een duidelijk bewijs van mijn Heer en Hij heeft mij Barmhartigheid geschonken van Zijn Zijde, die voor jullie verborgen is: zouden wij het jullie opdringen, terwijl jullie er een afkeer van hebben?"